Het globale gemiddelde van de zeespiegel wordt bepaald met behulp van een combinatie van verschillende meetmethoden, waarbij geodesie een cruciale rol speelt. Hieronder een overzicht van hoe dit gebeurt:
1. Satelliet-altimetrie (ruimte-gebaseerde metingen)
- Wat: Satellieten zoals TOPEX/Poseidon, Jason-1/2/3 en Sentinel-6 meten de afstand tussen de satelliet en het zeeoppervlak met radar.
- Hoe: Deze afstand wordt gecombineerd met de exacte positie van de satelliet (bepaald door geodetische technieken) om de hoogte van het zeeoppervlak te berekenen.
Geodesie: Nauwkeurige plaatsbepaling van de satelliet wordt mogelijk gemaakt door geodetische systemen zoals GPS, DORIS en laser-ranging (SLR). Zonder deze technieken zou de meting onnauwkeurig zijn.
2. Getijdemetingen (tide gauges, historisch)
- Wat: Langlopende metingen van de zeespiegel aan de kust.
- Hoe: Deze geven inzicht in regionale en lokale veranderingen.
Geodesie: Door gebruik van GNSS-ontvangers bij deze meetstations kan men de bodembeweging corrigeren, zodat het onderscheid tussen zeespiegelstijging en bodemverzakking duidelijk wordt.
3. Gravimetrie (massa-veranderingen meten)
- Wat: Satellieten zoals GRACE en GRACE-FO meten veranderingen in het zwaartekrachtsveld van de aarde.
- Hoe: Deze veranderingen wijzen op massa-verschuivingen zoals smeltende ijskappen of veranderingen in oceaanmassa.
Geodesie: Gravimetrie is een tak van de geodesie die helpt bij het verklaren van waarom de zeespiegel verandert, niet alleen hoeveel.
4. Globaal Referentieframe
Wat: Voor consistente wereldwijde metingen is een stabiel coördinatensysteem nodig (zoals ITRF).
Geodesie: Biedt dit referentiekader via technieken zoals VLBI, SLR, GNSS en DORIS. Dit is essentieel voor het interpreteren van hoogteveranderingen op wereldschaal. Zonder geodesie zouden zeespiegelmetingen onnauwkeurig en niet vergelijkbaar zijn over tijd en locatie.